maandag 30 mei 2011

Claude Lanzmann - wat een leven!

 In 1977, na jaren speurwerk, krijgt Claude Lanzmann via via het adres van Abraham Bomba, voormalig kapper in Treblinka. Hij woont in New York, in de Bronx. In het vervallen, beroete gebouw op dat adres treft hij hem niet aan, een schoenlapper in de buurt helpt hem verder en Lanzmann zoekt alle kapperszaken af die hij tegenkomt. Als hij hem uiteindelijk vindt, klikt het tussen de mannen. Lanzmann legt uit wat voor film hij maakt, vraagt of Bomba met hem wil praten. Achtenveertig uur achter elkaar spreekt hij, 'nog nooit had iemand naar hem geluisterd met een zo broederlijke en nauwgezette aandacht, iemand die hem ertoe dwong steeds dieper terug te gaan naar de onbeschrijflijke momenten waarin hij had verbleven in de gaskamer'.  Bomba verklaart zich bereid ook voor de camera een getuigenis af te leggen. Twee jaar later gaat Lanzmann terug.  Bomba blijkt vertrokken, geëmigreerd naar Israël, zonder achterlating van zijn nieuwe adres. Hij vindt hem opnieuw. Tijdens de opnames is Bomba nerveus, weet niet of hij tot 'het culminatiepunt van het ergste' kan gaan. Lanzmann stelt voor het gesprek in een kapsalon voort te zetten. Het werkt. Bomba vertelt voor de camera hoe hij de vrouwen knipte, die 'naakt, radeloos door de zweepslagen van de Oekraïense bewakers de gaskamer binnenkwamen'. Twee minuten voor elke vrouw, niet meer. Wat er in hem omging, vraagt Lanzmann. 'Ach, weet u, "voelen" daarginds.. Denkt u zich eens in, dag en nacht te werken tusen de doden, de lijken, dan verdwijnen gevoelens, je gevoel sterft af, je was dood voor alles'.
Deze bladzijden behoren tot de prachtigste en aangrijpendste uit hoofdstuk 18 van de onlangs verschenen Mémoires van Claude Lanzmann, de maker van Shoah. De speurtocht naar getuigen, het zoeken naar de beste manier om de joodse protagonisten van de film aan het praten te krijgen, het opsporen van leden van de SS Sonderkommando's - ze behoren tot  'the making of' van de film die 'over de dood zelf gaat, de dood en niet het overleven', de film die 'iets in de plaats wilde stellen van de niet-bestaande beelden van de dood in de gaskamers'.
En toch. Hoewel het boek draait om dood, doodstraf en vernietiging - en misschien juist daardoor - brengt het een ode aan het leven. Alleen al de vorm van Lanzmanns herinneringen is vol beweging, met stappen vooruit en blikken terug, met hedendaags commentaar, vol levendige observatie en, vooral, gretige levenslust. Het is een groots boek van een verzetsstrijder, een filmmaker, een intieme vriend van de belangrijkste Franse denkers van de 20e eeuw, Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, van een zoeker naar de betekenis van het jood-zijn en van de staat Israël, van een gedreven journalist en dito vrouwenverleider.
Lanzmann dicteerde zijn herinneringen aan Juliette Simont, zijn adjunct bij het tijdschrift Les Temps modernes en het resultaat van hun samenwerking is een onvergetelijk literair monument. De passie waarmee Lanzmann schrijft over de film waarmee zijn naam verbonden is, evenaart die waarmee hij 'de making of' van een halve eeuw beschouwt. Deze mémoires zijn niet die van Lanzmann alleen, ze gaan ons allemaal aan. Lanzmann houdt intens van het leven, hij zou er wel honderd achter elkaar willen leven. Een van de leden van het Sonderkommando van Auschwitz uit Shoah, vertelde hem aan het eind van een zware draaidag dat hij wilde 'leven, met alle kracht die in hem was, een minuut langer, een dag langer. Leven, begrijpt u'. En of ik hem begreep!, schrijft Lanzmann. Zijn levenshonger is, ook op zijn 86e, onstilbaar.


De haas uit de titel verwijst enerzijds naar de hazen die onder het prikkeldraad doorglipten van het vernietigingskamp Birkenau, aan de dood ontsnapten. Maar vooral verwijst De Patagonische haas naar zo'n intens, existentieel moment van levenslust, van  'onstuimige vreugde', de actieve levenshouding die Lanzmann bejubelt. Op een recente reis door Patagonië schiet een haas voorbij in de lichtbundel van zijn koplampen. Een steek in zijn hart doet hem voluit beseffen dat hij daar echt is, dat hij samenvalt met het moment. De intensiteit van de ervaring (wat de filosoof Peter Bieri 'Gegenwart' zou noemen) is even sterk als toen hij twintig was.
De manier waarop Lanzmann terugkijkt naar zijn middelbare schooltijd, die hij gedeeltelijk in Clermont-Ferrand doorbracht, is dan ook niet die van een relativerende oude man, maar eerder van iemand die alles minuut voor minuut intens opnieuw beleeft. Als jongen werd hij in het geheim lid van de Jeunesses communistes, vervoerde samen met een vriendinnetje koffers vol wapens en leverde ze ergens af. Via zijn vader wordt de groep scholieren opgenomen in het verzet van de Parti Communiste. De partij geeft hem een bevel waarin hij zich niet kan vinden, hij negeert het, waarna de jongen prompt door de PCF ter dood wordt veroordeeld.
De portretten die hij schetst van zijn ouders, die al vroeg uit elkaar gingen, zijn prachtig en liefdevol. Zijn vader weigert zijn kinderen als joods aan te geven, verzorgt valse paspoorten en laat ze midden in de nacht oefenen voor het geval er een razzia zou plaatsvinden. Van zijn stotterende moeder, 'met haar enorme mond' die hem 'publiekelijk en gulzig' kuste hoort hij pas weer toen haar minnaar zich in 1942 bij hun huis meldde. Lanzmann vecht met de verzetsstrijders van de Auvergne mee, ligt in hinderlagen en wordt geconfronteerd met moed en lafheid, thema's die de rode draad in zijn boek en in zijn leven vormen. In 1944 bevrijdt hij, aan de zijde van zijn vader, zijn dorp, Brioude, dat net voor hun komst is platgebrand en waarvan de bewoners zijn gedeporteerd.
Na de oorlog trekt Lanzmann in bij zijn moeder en haar vriend, in Parijs, en gaat hij weer naar school. In die tijd komt hij in aanraking met het milieu waarin zijn talent zal opbloeien. Hij ontmoet er de latere schrijver en secretaris van Sartre, Jean Cau met wie hij zijn liefde voor vrouwen en voor literatuur deelt. Ze worden doorgewinterde verleiders en bordeelbezoekers. In een van zijn mooie terzijdes over het nu vertrouwt Lanzmann zijn lezer toe dat hij ' de verplichte figuren van de hofmakerij uit de grond van zijn hart heeft gehaat'. Tegenwoordig, schrijft hij, gaat hij 'recht op zijn doel af, zu den Sachen selbst, zoals Husserl zou zeggen'. 'En dat lukt me trouwens aardig'.
Zijn moeders vriend handelt in 'echte' handgeschreven gedichten. Dichters als Aragon, Cocteau en Ponge komen in het appartement enkele eendere versies van hun poëzie opschrijven. Op een ochtend ziet Lanzmann Paul Eluard tien maal dezelfde pagina van J'écris ton nom liberté.. op papier zetten. Hij ontmoet Albert Cohen, Gilles Deleuze, steelt als de raven uit de boekhandel P.U.F. en leest zo de hele opkomende schrijversgeneratie.
En dan is er natuurlijk zijn verhouding met Simone de Beauvoir. Zelden zal er een liefdevoller, preciezer en waardiger portret van haar zijn geschreven. 'Wij hebben, en dat is heel gewoon, niet dezelfde herinneringen', schrijft Lanzmann. Na een feestje met redactieleden van Les Temps modernes, waarvoor Lanzmann net zijn tweede artikel had geschreven, vraagt hij haar mee naar de bioscoop. Die avond besluit Beauvoir dat hij 'de zesde man' in haar leven zou worden. Uiteraard naast de gepriviligeerde, maar inmiddels seksloze relatie die ze met Sartre onderhield. Van 1952 tot 1959 levan ze samen alsof ze getrouwd zijn. Zij is 44, hij 27. Volgens de regel van de 'totale transparantie' die tot in het absurde wordt doorgevoerd, weten ze alledrie alles van elkaar. Bij gemeenschappelijke vakanties eten ze beurtelings paarsgewijs, waarna de rest van de avond eruit bestaat aan de derde te vertellen wat er tussen het paar van de avond is besproken.
Zowel Sartre als Beauvoir kennen, zo schrijft Lanzmann, 'de existentiële angst'. Bij de een manifesteert die zich in 'dofheid en apathie', bij de ander in 'onverwachte uitbarstingen'. Elke vorm van conformisme is hen vreemd. Prachtig is Lanzmanns verslag van de enorme energie van Castor, haar 'onstilbare reislust', haar ijzeren discipline, haar wil op reis alles te zien en te weten. Bij hun vele bergtochten nam ze de nodige risico's. 'Castor was nog doldwazer dan ik' en ze besluit tot een voettocht van Zermatt naar de gletscher van de Theodulpas, waarbij ze bijna het leven laat.
Lanzmann leert ook Sartre door en door kennen. Meermalen noteert hij Sartres ijzeren wet van de onafhankelijkheid. Bij kiespijn wil hij geen beroep doen op een tandarts en altijd heeft Sartre een goedgevulde portemonnee in zijn achterzak om vooral geen beroep op iemand anders te hoeven doen. 'De hel, dat zijn de anderen', schrijft Lanzmann en 'dat werd dagelijks door hem aan den lijve ervaren'.
De invloed van Sartre en Beauvoir op het leven en denken van Lanzmann kan nauwelijks worden overschat. Ze moedigen hem aan boeken en artikelen te schrijven, onderzoek te doen, nemen hem mee op hun vele reizen, sporen hem aan reportages te maken, introduceren hem bij tout Paris. Samen met hen engageert hij zich voor de onafhankelijkheid van Algerije en ontmoet  bijvoorbeeld de op Martinique geboren schrijver Frantz Fanon, die, even oud als Lanzmann, vrijwillig dienst had genomen in het Franse leger. Fanon laat hem het ware gezicht van de oorlog in Algerije zien.
Lanzmann schroomt niet kritisch naar zichzelf en zijn keuzes te kijken. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat hij, en met hem zijn hele generatie, afstand kon nemen van het idee dat de Sovjet Unie 'een soort hemel boven zijn hoofd' was? Waarom kostte het zoveel tijd 'af te rekenen met de utopie'?
Even kritisch en zoekend kijkt hij naar zijn eigen joods-zijn. In 1952, vlak na het begin van zijn liefdesgeschiedenis met Simone de Beauvoir,  reist Lanzmann voor het eerst naar Israël. De inscheping temidden van de joden voor zijn eerste reis, in 1952, ervaart hij 'als het vertrek voor een deportatie'. In menig opzicht betekent de reis zijn eerste echte confrontatie met zijn joods zijn, waaraan hij tot dan toe geen enkele invulling heeft gegeven. Bij aankomst in Haifa berekent een taxichauffeur hem een veel te hoog bedrag. 'Opgelicht door de joden' luidt het commentaar in het café. Anderen karakteriseren Israël als 'erger dan de Gestapo'. Lanzmann, 'jood onder de joden, verloren en stuurloos', ontmoet Ben Goerion, die hem oproept te blijven. 'We hebben hier mannen zoals u nodig'.  Het doet Lanzmann beseffen dat hij 'door en door Frans' is, dat hij niets weet van de joden uit Litouwen, Bulgarije of Tsjechoslowakije. Het gevoel van 'afgewezen zijn, verstoten en buitengeslotenheid zal Lanzmann vaker bevangen in Israël: 'zij waren de echte joden'.
In de jaren 60, na het einde van de Algerijnse oorlog, reist Lanzmann met Sartre en Beauvoir opnieuw naar Israël, waar hij een zoektocht begint die de rest van zijn leven zal duren. Hij maakt de film Pourquoi Israël en raakt meer en meer verwijderd van Sartre en Beauvoir. Begin 1973 krijgt hij van een Israëlische vriend werkzaam op het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken het verzoek een nieuwe film te maken, 'een film over de Shoah, geen film die er een totaalbeeld van geeft, geen film die er vanuit ons standpunt, dat van de joden, naar kijkt. Het gaat er niet om een film te maken over de Shoah, maar een film die de Shoah is'. Twaalf jaar later, in april 1985, gaat de film in Parijs in première.

De Patagonische haas. Memoires. Vertaald door Marianne Kaas. 577 blz. Arbeiderpers. Prijs € 39,95
Op 29 mei spreekt Lanzmann in de Nieuwe Kerk in Amsterdam; op 30 mei in het Maison Descartes.

woensdag 25 mei 2011

De kunstenaar aan de macht - in Reykjavik


'Kunstenaars en intellectuelen nemen de macht over' - zo luidde de titel van het eerste debat van de 5e Assises Internationales du Roman in Lyon. Het is geen fictie: in Reykjavik, IJsland won De Beste Partij vorig jaar de verkiezingen. De partij werd in 2009 opgericht door Jón Gnarr, tot dan komiek, acteur, filmmaker en schrijver. Gnarr maakte zijn middelbare school niet af, was tuinman, chauffeur, werkte in de fabriek en is vader van 5 kinderen. Hij is sympathiek, geestig en onpeilbaar. Samen met zijn rechterhand, de voormalige rockstar en filmmaker Sigurddur Björn Blöndal, zijn campagneleider Heida Kristin Helgadóttir en de IJslandse topauteur Sjón is hij in Lyon, om aan een publiek van 500 man te vertellen hoe het hem sinds zijn verkiezing tot burgemeester, in juni vorig jaar, is vergaan.

De Beste Partij onstond uit woede over het IJslandse financiële debacle in 2008, uit verontwaardiging over de fraude, de roekeloosheid en de gewetenloosheid van de bankiers. Gnarr: ,,Het was een manier om nonsens met nonsens te beantwoorden. Ik wilde mensen die hun vertrouwen in zichzelf, in hun land verloren hadden, helpen om dat vertrouwen weer terug te vinden. De mensen dachten dat ze losers waren. Ik richtte de partij op omdat ik wilde laten zien dat iedereen een andere draai aan zijn leven kan geven, de jungle in kan gaan, een zeilreis rond de wereld kan maken, een avontuur kan beginnen."
De Beste Partij neemt de traditionele politiek op de hak, ziet cultuur als de sleutel voor het welzijn van de bevolking, wil de humor terugbrengen in de politiek en doet alles anders. Het manifest dat ze vlak voor de verkiezingen in 2010 lanceerden bevat 14 punten. Onder het punt 'rechtvaardigheid' staat dat iedereen gratis naar het zwembad moet kunnen, met een kosteloos verstrekte handdoek. Onder 'vertrouwen' wordt vermeld dat 'mensen in (hen) geloven alsof (ze) een bank zijn zelfs als onze partij op een illusie is gebouwd'. En bij 'eerlijkheid' dat '(ze) geen enkele van (hun) beloften zullen houden'. Een hilarisch manifest, kortom, een parodie, een utopische poging een nieuwe vorm van politiek bedrijven uit te vinden.

Hoe worden kunstenaars politici? Sjón: ,,De meeste kunstenaars hebben niets op met politiek. De geschiedenis leerst dat bij confrontaties kunstenaars altijd aan het kortste eind trekken en dat politici eindigen met een veer in hun kont. Ik was ook altijd wantrouwend op dat punt. Maar toen Jón met dit plan kwam, leek het zo eenvoudig, een mooie gelegenheid. De slogan van onze generatie is 'het gaat niet om wat je kunt doen, maar om wat je doet'. Jón spreekt niet de taal van de politici, maar van de cultuur en de humor. Zodra we in politiek vocabulaire dreigen te vervallen, begrijpen we elkaar niet meer. Zo behouden we onze integriteit".
Toch volgen hun kiezers de nieuwe partij kritisch. Jón Gnarr:,,Mensen begrijpen soms niet wat we doen, maar uiteindelijk zullen ze het wel begrijpen. We zijn met een schoonmaakoperatie bezig, eigenlijk zijn we werksters. Wij durven domme vragen te stellen. Ik durf het zeggen als ik iets niet begrijp. Welke politicus doet dat?"
,,Wat er in mijn leven is veranderd? Ik gebruik lipstick, verf mijn nagels en draag mijn wapen geschilderd op mijn arm".
,,O, u wilt een serieus antwoord. We hebben de geothermische energievoorziening gereorganiseerd. Dat was het speeltje van corrupte politici, wat de stad op de rand van bankroet bracht. Wij laten die fabriek nu door deskundigen leiden. Dat werkt fantastisch. Natuurlijk is het idioot dat een anarcho-surrealist en een komiek de energieonderneming van Reykjavik redden, maar zo is het wel".

Waar zijn de nieuwe bewindvoerders nog meer trots op? Sjön: ,,Burgers zijn, sinds wij er zijn, veel meer betrokken bij de politiek. Onze politici hebben altijd gezegd dat de problematiek zo ingewikkeld is dat alleen zij het konden begrijpen. Wij laten zien dat gewone burgers het werk kunnen doen. Gewone mensen gaan met ons in debat, zelfs als ze geen specialisten zijn op een bepaald gebied, dat is eerdere nooit gebeurd".
Frustrerend is het wel. De andere, traditionele politieke partijen blokkeren systematisch hun voorstellen. Gnarr: ,,Ja, dat heeft me erg verbaasd. Ze willen ons frustreren, moe maken, treiteren, zodat we ermee ophouden. Maar we zijn er nog. Overal in Europa zijn er populistische bewegingen ontstaan. Alleen bij ons niet. Ik ben ervan overtuigd dat dat door onze partij komt.Wij zijn het alternatief". Geen wonder dat ze overal worden uitgenodigd, van Dublin tot Wenen, van New York tot Lyon.
De afgelopen maanden heeft De Beste Partij zich bezig gehouden met  een reorganisatie van het onderwijssysteem, dat op veel verzet van de bevolking stuit. Verkapte bezuinigingen, luidt de kritiek, om economische redenen. ,,Het is een systeem dat niet werkt", zegt Heida Kristin Helgadóttir, ,,na de crisis moet het gewoon anders, maar veranderingen nemen zo veel tijd, we bouwen een nieuwe fundering".
En Icesave? Jón Gnarr: ,,Dat is een hele gecompliceerde situatie. De ene dag dacht ik er zus over, de andere dag zo." Sjón: ,,Dat hele debat was eigenlijk een enorm verlies van energie, emotioneel en creatief".
Moet IJsland lid worden van de EU? Gnarr: ,,Ik begrijp het niet helemaal. We zijn op zoek naar een goede munt en we zijn op allerlei vlakken al zo geintegreerd in de EU. Maar de EU heeft ook veel problemen. Misschien kunnen we het omdraaien: laat de EU zich bij ons aansluiten. Dat is mijn ideaal. Dan krijgen zij onze munt, de kroon".
En hoe verklaren de kunstenaars-politici IJslands interesse voor kunst en cultuur en vooral het grote enthousiasme voor literatuur? Sjón: ,,IJsland staat in het algemeen heel positief tegenover cultuur. Eeuwenlang was cultuur het enige dat we konden produceren. IJsland was lang vreselijk arm, dat realiseren veel buitenlanders zich niet. Pas laat in de 19e kwam bijvoorbeeld het wiel naar ons land. Schrijven is de goedkoopste van de kunsten, want je hebt er bijna niets voor nodig. Als je iets doet meer dan 1000 jaar doet, word je er vanzelf goed in. De IJslanders houden van kunst en cultuur en dat was ook goed voor De Beste Partij. Iedereen die een bundel wil publiceren, een dans wil choreograferen, een cd wil opnemen kan dat doen. Alles is mogelijk. Zo wordt talent zichtbaar.  We zijn met zo weinig, in totaal maar met 300.000 mensen. Beroemdheid stelt bij ons niets voor".  
Er zijn dezer dag geen vluchten naar Reykjavik. Jón Gnarr wil best een tijdje in Lyon blijven en er even burgemeester zijn. Van zijn publiek krijgt hij een staande ovatie.

Voor het programma van de Assises Internationales du Roman: http://air.villagillet.net/

zaterdag 14 mei 2011

Jean-Christophe Rufin en Al Quaida

Jean-Christophe Rufin is schrijver en essayist, lid van de Académie française, maar ook arts, politicus en racismedeskundige. Als onderhandelingsspecialist op het gebied van terrorisme en ontvoeringen slaagde hij er meermalen in gijzelaars vrij te krijgen, tijdens de Balkanoorlog bijvoorbeeld. Onlangs sprak hij zich publiekelijk uit tegen de internationale actie in Libië ter bescherming van de burgerbevolking. Gepokt en gemazeld als hij is op het vlak van humanitaire NGO's, weet de voormalige voorman van Artsen zonder grenzen dat alleen een duidelijk politiek doel tot resultaat leidt. Bij het aantreden van Sarkozy zou er in de Franse internationale betrekkingen met Afrika een nieuwe wind gaan waaien en werd Rufin ambassadeur in Senegal. Maar er kwam geen einde aan de traditionele verhoudingen in de 'françafrique' en twee jaar geleden werd hij verzocht op te stappen.

Bij iedere wending in zijn professionele parcours nam Rufin afstand en zocht hij naar verdieping en nuance in de roman. In zijn autobiografie uit 2008, Un léopard sur le garrot, Chroniques d'un médecin nomade - een must voor iedere medicijnenstudent - , vertelt hij niet alleen hoe hij arts werd, maar ook hoe hij 'als een hamster in een witte jas' alsmaar door rende in zijn rad. Een gevangene van zijn vak was hij, jaloers op zijn patiënten die die dan wel ziek waren, maar tenminste geleefd hadden. Hij vertelt hoe hij de fameuze Bernard Kouchner ontmoette, bij Artsen zonder grenzen betrokken raakte - toen nog een onbeduidend, startend clubje idealisten - en met politiek in aanraking kwam. De jonge, hardwerkende arts ontdekte het spel van de macht, de strategie en het grote geld, gespeeld in de wereld van machthebbers die achter de schermen aan de internationale touwtjes trekken.
Om aan de realiteit te ontsnappen, ging Rufin, naast zijn essays, fictie schrijven. La liberté d'écrire verleende hem la liberté d'être, het schrijven gaf hem de vrijheid werkelijk te zijn, te leven. Zijn professionele ervaringen vonden vroeg of laat een weg in zijn romans en zo wist hij zich te bevrijden van het gevoel voortdurend een gevangene te zijn van de hectische wereld waarin hij zich bevond. Met succes. In 1997 verscheen De Abessijn, een spannende, historische avonturenroman die een bestseller werd. In 2001 kreeg Braziliaans rood, een roman over de Franse poging in de 16e eeuw Brazilië te koloniseren, een boek over tolerantie en de botsing der culturen, de prix Goncourt.  Met Globalia schreef Rufin een visionnaire, science fictionroman over de ontregeling van een globaliserende wereld.

En nu is er Katiba, de roman die hij schreef sinds hij vorige zomer zijn ambassadeurspost in Senegal verliet. Een boek ten afscheid, zou je kunnen zeggen, waarin Rufin veel draden uit zijn enorme kennis over Noord-Afrika, en de Sahel in het bijzonder, bij elkaar brengt. Het is een avonturen- en spionageroman, een verontrustend boek over Al Quaida én over verscheurde identiteiten. Juist die internationale, onzichtbare touwtjes achter de schermen brengt Rufin in kaart. In de voetstappen van Robert Ludlum en John Le Carré voert Rufin politieke machthebbers ten tonele, verliefde dubbelspionnen, Algerijnse inlichtingendiensten en wapenhandelaren die het vuurtje van het terrorisme aanwakkeren. Maar ook een privé- inlichtingenbureau in Johannesburg speelt een rol, een lange arm vanuit Dakar, een undercover operatie in Brussel. Achter de schermen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Parijs wordt er op los gemanipuleerd. Het draait allemaal om dubieuze gebeurtenissen in 'de gevangenis van de immense ruimten', de Sahara. Die is helemaal niet leeg, maar zit vol met 'katiba's', zoals militaire kampen van de islamistische jihadstrijders in Noord-Afrika worden genoemd. De woestijn wordt doorkruist door drugs- en mensenhandelaren. Islamisten van Al Quaida, voorzien van de meest geavanceerde communicatiemiddelen, ontvoeren Europeanen, spelen clans tegen elkaar uit en zetten dekmantels op voor terroristische aanslagen.   
We moeten ons afvragen of we Al Quaida wel goed inschatten, houdt Rufin ons voor. In hoeverre is Al Quaida in staat om ook in Europa, vlakbij, toe te slaan? Hoe komt het dat jihadstrijders zo vaak jonge artsen of onderwijzers zijn? Indirect beantwoordt Rufin deze vragen. Katiba is daarom niet alleen spannend, maar ook indrukwekkend en betekenisvol. Rufin is namelijk iemand die wel fictie schrijft, maar verdomd goed weet hoe de non-fictie in elkaar zit. Vertalen, dit boek!

Jean-Christophe Rufin: Katiba. Flammarion. Prijs € 20

Emmanuel Carrère over 'Andere levens dan het mijne'

In zijn lichte appartement vlakbij het Gare du Nord in Parijs zet Emmanuel Carrère koffie, neemt een pakje aan, fluit een deuntje, verwelkomt de werkster. Ontspannen, op zijn gemak, vrolijk - dit is een man die goed in zijn vel zit, die zijn leven op orde heeft, die weet waar hij staat in de wereld. 

Toch is dit de schrijver van De sneeuwklas (1995), Op drift (1986) en De tegenstander (2000), romans uit een universum van moord, geweld en waanzin, waarin de werkelijkheid het gezicht krijgt van een nachtmerrie. Het zijn romans waar je klamme handen van krijgt, omdat er dreiging en onheil wordt gesuggereerd, maar zelden uitgelegd. Waar zijn fascinatie voor duisternis en tragische levensverhalen vandaan kwam, onderzocht Carrère in Een Russische roman (2007): het bleek verband te houden met de verzwegen verdwijning van zijn grootvader, een  Georgische emigrant die na de bevrijding, in 1944, was geëxecuteerd voor collaboratie. In zijn boek maakte Carrere dit familiegeheim openbaar, rekende hij en plein public af met zijn beroemde moeder, de historica Hélène Carrère d’Encausse, en zette hij ook zijn toenmalige vriendin liefdeloos te kijk. Hij doorbrak een familietaboe, bevrijdde zich zo van zijn demonen en maakte de lezer deelgenoot van die worsteling.
Sindsdien is er ruimte in zijn hoofd en in zijn leven, nu kan hij met aandacht naar anderen kijken, naar 'Andere levens dan het mijne' , dat niet voor niets de titel is van zijn recentste roman. Carrère: ,,In Een Russische roman heb ik mij van een neurose bevrijd, van een enorme last die op mij drukte. Nu ben ik die kwijt, nu ben ik vrij, nu kan ik me openstellen".
In zijn nieuwe boek beschrijft hij twee gebeurtenissen in het leven van anderen, die hij van nabij meemaakt. Het ene is de dood van zijn schoonzus, die sterft aan kanker en een man en drie jonge dochters achterlaat; het andere is de tsunami die Sri Lanka trof in 2004. Vrienden verloren daarbij hun vierjarige dochter.

Hoe beleeft u de beelden van de tsunami in Japan en de gevolgen daarvan?
Zoals iedereen ben ik daar enorm door geraakt. Meer nog natuurlijk door de nucleaire catastrofe, daar zijn we zelf verantwoordelijk voor. Toen mijn vrouw en ik de tsunami in Sri Lanka meemaakten, dacht ik er geen seconde aan daar een boek over te schrijven. Ook niet in de jaren daarna. Pas na de dood van mijn schoonzus en de ontmoeting met een collega van haar, een rechter, die ons over haar vertelde, diende het onderwerp zich aan, vreemd genoeg. Ik dacht dat ik niets meer wist van de tsunami, ik had nooit aantekeningen gemaakt. Toen we er eenmaal wegwaren hadden we er nooit meer een woord aan gewijd, het was té verschrikkelijk geweest.  Uiteindelijk hebben we gezamenlijk, mijn vrouw, mijn zoon en ik, uur voor uur, ons verblijf daar gereconstrueerd. Alle vijf dagen. Het was een afschuwelijk proces, het is iets wat je je gewoon niet wílt herinneren.
Valt de ik-verteller in het boek samen met de auteursnaam op de boekomslag? Gaat het, met andere woorden, om autobiografie?
De ik in het boek ben ikzelf, laat ik daar niet ambigu over zijn. Het is geen roman, maar een récit (verhaal). Het is wel autobiografisch, maar ik vorm zelf niet het hart van het boek, het gaat niet om mijn leven. Ik ben een subjectieve getuige. Mijn boeken, sinds De tegenstander, behoren tot het romaneske, maar ze zijn niet verzonnen.
Uw vorige boeken heeft u geschreven tegen de wil van uw hoofdpersonen. De man die zijn hele gezin heeft uitgemoord, onderwerp van De tegenstander, legt u uw boek niet voor. In Een Russische roman gaat u tegen de uitdrukkelijke wens van uw moeder in. Voor dit boek was het tegenovergestelde het geval.
Ik hoop dat ik nooit meer een boek als Een Russische roman hoef te schrijven. Ik heb een wet overtreden, ik heb met mijn boek mijn naasten gekwetst. Ik heb ze voor een fait accompli gezet, conflicten uitgelokt. Voor mijn privéleven, voor de mensen in mijn omgeving was het desastreus. Maar voor mij persoonlijk was het heel heilzaam. Ik hoop dat ik nooit meer een reden krijg om die wet nogmaals te overtreden. Voor dit boek was de situatie heel anders. Na de dood van mijn schoonzus, Juliette, nodigde Etienne, een collega-rechter, de hele familie uit bij hem thuis. Juliette liep op krukken, hemzelf was een been afgezet, beiden leden ze aan kanker die hun leven verpest had. Etienne vertelde twee uur lang over hun juridische samenwerking, hun gemeenschappelijke overwinningen, hun band, hun strijd. Het was een rare mengelmoes van dingen. Aan het einde van zijn monoloog zei hij: dit is een onderwerp voor u. Het was alsof ik een opdracht kreeg. Het was heerlijk om een boek te schrijven waarbij ik me moreel comfortabel voelde. Dit keer heb ik iedereen het manuscript voorgelegd voordat ik het publiceerde.
Die rechter, Etienne, was uw motor voor dit boek. Hij had het specifiek over 'de eerste nacht', de nacht die volgde op de dag dat hij te horen kreeg dat hij kanker had, een nacht van  'de totale ontreddering', 'de totale oorlog'.
Etienne had 1984 van George Orwell gelezen. Het beeld van de rat die de ogen van de hoofdpersoon opeet achtervolgde hem. Alleen verslindt de rat hem van binnenuit. Hij vertelde dat hij de kankercellen niet beschouwde als een vreemd lichaam, zoals die rat. Dat ze bíj hem hoorden. Ik begreep niet precies wat hij bedoelde. Maar ikzelf had sinds mijn kindertijd een vergelijkbare fobie, het gevoel dat er een vos van binnen aan mij vrat.
U schrijft dat u uw pijn hebt omgezet in boeken in plaats van in uitzaaiingen. U bent geschokt door mensen die zeggen dat de mens vrij is. Gaat u ervan uit dat kanker psychosomatisch is?
Ik presenteer dat niet als waarheid, het is een vraag die je niet kunt beantwoorden, er is geen bewijs. Ik hoor tot degenen die ertoe neigen de psychosomatische hypothese te onderschrijven. Dat zegt iets over mij, niet over kanker. Wat dat zegt? De mens heeft een bepaalde vrijheid en we streven ernaar die zoveel mogelijk te vergroten. Geluk is geen keuze, er zijn mensen die als verdoemden worden geboren.  Er zijn mensen die materieel of affectief of psychisch in de ellende zitten. Vaak is de basis dan beschadigd. Zeggen dat depressie een kwestie van luiheid is, schokt me. Er zijn sociale, psychologische determinismen. Paradoxaal genoeg is het zo dat hoe meer je ziet dat je gedetermineerd bent, hoe meer je ruimte krijgt om je daarvan te bevrijden.
En u doet dat door het schrijven.
Ja, als je je determinismen in woorden vat, als je je eigen gevangenis beschrijft, dan begin je je daarvan te bevrijden.
In uw boek stelt u ook de vraag wat een leven tot een succes maakt.
Het antwoord van dit boek is: liefde. Het is geen triest boek, al gaat het over treurige zaken. Het gaat over de mogelijkheid tot het aangaan van een verbintenis, een band tussen mensen. Het heeft mij veel tijd gekost dat te ontdekken. Hier werd iets mogelijk. Doordat ik in mijn vorige boek al het achterstallige onderhoud had gedaan, alle ballast overboord had gegooid, heb ik mijn grote liefde ontmoet. Dat vertel ik in het boek. Mijn liefdesleven is altijd ongelofelijk chaotisch geweest en ik ben heel blij dat dat sinds een paar jaar stabiel is. Nee, je moet dit boek niet lezen als een ode aan de trouw. Als je al te zeker bent van je bestaan, laat het leven je snel zien dat je je vergist, neem dat maar van mij aan.
Wat is uw antwoord op de vraag wat het leven tot een geslaagd leven maakt?
Ik heb net de hand gelegd aan een nieuw boek over Limonov, een geëmigreerde Russische schrijver die ik in de jaren 80 in Parijs heb ontmoet. Het is een boef, ooit een undergroundster in de Oekraïne. Hij emigreerde naar New York, was clochard en miljardair, verdween in de Balkanoorlog, richtte een fascistische militie op, verdween in Rusland in de gevangenis en wordt nu ineens als een held van de democratische strijd gezien. Een avonturier met een bizar leven. Hij heeft zijn hele leven naar roem gestreefd, hij wilde een held worden. Mijn droom was ook altijd om beroemd te worden. Nu heb ik dat minder. Ik weet niet of dat komt omdat ik al een zekere bekendheid geniet of omdat ik voortgang boek op het pad van de wijsheid. In meer algemene zin moet je proberen vrij te zijn, je te bevrijden van wat je visie beperkt, zodat je beter begrip krijgt van de wereld waarin je leeft. Je moet je ego wat inperken, je 'ik' een beetje bijschaven. Dat kan zin geven aan het leven.


Emmanuel Carrère: Andere levens dan het mijne. Vertaald door Floor Borsboom. Arbeiderspers. 239 blz. Prijs € 21,95